Logboek van een vriend
"Als je je ergens tussen het onmenselijke en het hoogstpersoonlijke ophoudt, zoals ik, dan zijn er nu eenmaal grenzen. Daar ontkom je niet aan."
Ten eerste wil ik duidelijk maken dat het niet mijn bedoeling is om mensen te helpen. Het is niet zo dat ik principieel tegen hulp ben, of tegen mensen. En als de gelegenheid zich nu eenmaal voordoet, dan ben ik de kwalijkste niet om een opbeurend woordje toe te spelen. Maar het is niet mijn taak, als ik al bij machte ben om over zoiets als een taak te spreken. Als je je ergens tussen het onmenselijke en het hoogstpersoonlijke ophoudt, zoals ik, dan zijn er nu eenmaal grenzen. Daar ontkom je niet aan. Mensen kunnen uiteindelijk alleen door mensen geholpen worden en meestal zijn ze dat zelf. Noem me een schim, een waan of een vriend – ik ben veel dingen, maar geen mens.
Ten tweede wil ik duidelijk maken dat dit logboek geenszins verward mag worden met een autobiografie, een dagboek of een ander medium dat zogenaamd mijn bestaan zou veredelen of bevestigen. Ik houd mezelf geen illusie voor dat bestaansrecht iets is wat mij toevalt. Maar, tegelijkertijd, is het mij ook niet ontnomen. Rechten en plichten zijn mensenzaken. Ik begrijp de concepten; ik kan erover spreken (als het niet anders is) of ik kan mensen er terloops aan herinneren (liever niet), maar daarmee is de kous af. Ik besta, of in elk geval soms, en als dat zo is, onvolledig.
Nu kan ik me voorstellen dat u, als lezer, zich afvraagt tot welke categorie u dit logboek dan wel mag rekenen. Dat is u vergeven. Ik heb het immers zelf opgeroepen door u te vertellen wat het al dan niet is. Als ik één ding heb geleerd van mijn omgang met mensen, dan is het wel dat het de onophoudelijke nieuwsgierigheid is die hen parten speelt. Het is niet zoals in mijn geval, dat iets zomaar en zonder aankondiging in het luchtledige kan verdwijnen, nee, bij mensen houdt het vragenvuur nooit op met bestaan. Het blijft maar morrelen aan het geweten en het onbekende blijft zijn aantrekkingskracht uitoefenen met een gouden randje. Maar daar kan ik begrip voor opbrengen.
Nu moet ik eerlijk toegeven dat ik mijzelf ook vaker de vraag heb gesteld naar het waartoe met dit logboek. Vooral voor iets zoals ik, waarbij tijd nauwelijks een rol speelt, lijkt een logboek, waarin chronologie vaak toch de boventoon voert, een uiterst belachelijke exercitie. Misschien dat de omgang met mensen me meer heeft beïnvloed dan ik zelf wil toegeven, dat sluit ik niet uit. Dat hardnekkige idee dat het ene altijd voorafgaat aan het andere en dat er vervolgens eindeloos gespeculeerd wordt over wat er op dat andere dan weer zal volgen. Om dan, achteraf, alle stukjes verleden, van wat er nog van over is, opnieuw in elkaar te puzzelen tot een geordend geheel. Ik heb die obsessie nooit echt begrepen.
Noem het een bezigheidstherapie van een oude schim. Een experiment zonder hypothese, zonder conclusie. Een verhaal dat zijn weg naar het tastbare, werkelijke, nooit zal vinden, omdat het met mij en mijn luchtledige ergens tussen zal blijven zweven.